In hoeverre is er sprake van keuzevrijheid bij vermogensetikettering?

Aangezien dit onderwerp een heikel punt is in mijn relatie met de Belastingdienst, duiken we dit keer wat dieper in op de fiscaliteit rondom de vermogensetikettering. Voor startende ondernemers handig om in het eerste aanvangsjaar zich vooral hierin te verdiepen, en voordat de aangifte wordt ingediend en vastgesteld.

Maar wat is dit nu eigenlijk? In de Wet Inkomstenbelasting worden ondernemingsvermogen en privévermogen verschillend behandeld. Het toerekenen van vermogensbestanddelen (meest voorkomende zijn pand/gebouw, auto, machines)  aan de onderneming of aan privé noemen we vermogensetikettering. Indien een ondernemer bepaalde vermogensbestanddelen alleen gebruikt voor zijn ondernemingsactiviteiten dan is er sprake van verplichte etikettering ondernemingsvermogen. Andersom als blijkt dat het vermogensbestanddeel op geen enkele wijze gebruikt wordt voor de onderneming dan behoort deze verplicht tot het privévermogen. Er zijn ook vermogensbestanddelen die zowel privé als voor de onderneming worden gebruikt. Deze vallen dan in de categorie “keuzevermogen”. Een voorbeeld is vaak de auto die men zowel privé als voor de onderneming gebruikt. Deze vermogensbestanddelen dienen dan naar redelijkheid te worden toegerekend aan het verplichte privé- of ondernemingsvermogen. Binnen de vermogensetiketteringsleer is de hoofdregel dat vermogensbestanddelen tot het keuzevermogen behoren, tenzij de aard (functie en aanwending) aangeven dat dit verplicht privévermogen of verplicht ondernemingsvermogen vormt.

Het belang van een juiste etikettering. Hoe een vermogensbestanddeel is geëtiketteerd is van groot belang aangezien dit van grote invloed kan zijn op de hoogte van de fiscale winst. Een eenmaal gemaakte keuze houdt in dat voor- en nadelen van de vermogensbestanddelen voortaan in de ondernemings- resp. privésfeer opkomen. Ondernemingsvermogen volgt het winstregime en privévermogen zit in box 1 of box 3. Een juiste etikettering is afhankelijk van de mogelijkheden en de mate waarin je gebruikt kan maken van bepaalde ondernemersfaciliteiten. Ondernemers genieten bij ondernemingsvermogen allerlei faciliteiten zoals investeringsaftrek, afschrijvingsregelingen. Soms is het voordeliger om een bestanddeel tot het ondernemingsvermogen te rekenen. Tenzij je in de nabije toekomst een aanzienlijke waardestijging verwacht en die je ook wilt vermarkten dan is het misschien verstandig om het tot je privévermogen te rekenen. Van belang is te kijken naar de functie van het vermogensbestanddeel voor indeling. Bij sommige vermogensbestanddelen is de functie helder. Bijvoorbeeld bij een verpakkingsmachine. Bij andere bestanddelen is het weer lastig, zoals een pand die zowel als woning en als bedrijf wordt gebruikt.

Keuzevrijheid in de vermogensetikettering. Een belastingplichtige kan op een etiketteringskeuze terugkomen zolang er geen onherroepelijke fiscale gevolgen zijn. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer in het jaar van aanschaf nog geen definitieve aanslag is opgelegd.  In het jaar van aanschaf kun je dus in de bezwaar- en beroepsfase op de gedane keuze terugkomen, mits de aanslag over een later jaar niet onherroepelijk vaststaat. Keuzeherziening is ook slechts mogelijk onder bepaalde omstandigheden. Wat die bepaalde omstandigheden zijn levert in de praktijk nog vele discussies. In diverse  arresten oordeelde de Hoge Raad dat de “wil” van de belastingplichtige binnen de grenzen van redelijkheid doorslaggevend is. Binnen de huidige vermogensetiketteringsleer ontstaan veel problemen in de toerekening van het keuzevermogen. Maar wat nu binnen de grenzen der redelijkheid valt is ook vatbaar voor diverse persoonlijke interpretaties. De wetgever heeft dit niet verder willen concretiseren. Het komt tot uitdrukking in jurisprudentie. Hieromtrent is dus in de loop der jaren omvangrijke jurisprudentie ontstaan. Maar ook hier wordt toets criteria in rechtspraak niet altijd consequent toegepast.

Een keuze kan ook blijken uit het opnemen van het activum op de ondernemingsbalans en het (gemengd) gebruik kan aangetoond worden vanuit de administratie. Hoe een bestanddeel is gefinancierd is doorgaans van minder groot belang. De keuze dient wel consequent te worden toegepast. Heretikettering kan ook als de feitelijke aanwending is gewijzigd.

Een onjuiste etikettering kan zich voordoen bij aanschaf of tijdens de ingebruikname. Indien de belastingplichtige op enig moment verplicht is tot heretikettering en dit achterwege laat, dan is er sprake van onjuiste etikettering. Etiketteringsfouten dienen altijd te worden hersteld. Indien de inspecteur de aangiften in genoemde perioden al heeft aanvaard/goedgekeurd is hier ook sprake van het vertrouwensbeginsel. Daarmee aangeven dat de belastingplichtige in redelijkheid op een bepaald handelen van de Belastingdienst mag vertrouwen, indien daartoe vertrouwen is gewekt met betrekking tot de heffing van belastingen. Overall, is er dus niet echt sprake van keuzevrijheid.

Tip: een gemaakte keuze voor de Inkomstenbelasting, hoeft niet per definitie dezelfde keuze te zijn voor de Omzetbelasting. In principe gelden voor de Omzetbelasting vaak andere regels en kun je elk jaar je keuze vastleggen.

Gelet op de diverse toetscriteria en een eventueel op te leggen vergrijpboete door de fiscus is het handig om bij dit soort discussies een aantal algemene rechtsbeginselen te kennen. Het evenredigheidsbeginsel conform art. 3:4 AWB houdt in dat nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig mogen zijn in vergelijking met de te dienen doelen. Rechtvaardigheidsbeginsel houdt in dat een zo rechtvaardig mogelijke verdeling van de belasting dient te worden nagestreefd. Ook het vertrouwensbeginsel is een veel toegepaste inzake de fiscale gevolgen van ons handelen.

Den Haag, 3 september 2019

a-Dhoré, je buddy in het creatief meebewegen binnen de samenleving en hoe je als burger meer waarde toevoegt aan hedendaagse complexe vraagstukken van de overheid.

Reacties zijn gesloten.